Salomon Izak Zwartz (1804-1864)


Salomon Izak Zwartz werd op 20 augustus 1804 te Oldenzaal geboren als zoon van Izak Salomon en Sophia Nathan, ook wel Sophia Mozes genoemd. Hij huwde in 1834 met Berendina Salomon Spanjaard (1816-1899), dochter van de bekende Bornse textielfabrikeur S.J. Spanjaard. Dit huwelijk bracht acht kinderen voort. Zwartz overleed op 4 maart 1864, eveneens te Oldenzaal.

Met het verlenen van gelijke burgerrechten aan alle inwoners van de Bataafse Republiek kwam in 1796 officieel een einde aan de rechtsongelijkheid voor joden. De opheffing van allerlei (plaatselijke) wettelijke beperkingen en vestigingsbepalingen had een grote bloei van bestaande en de opkomst van nieuwe joodse gemeenten (killes) tot gevolg. Tot de omvangrijke groep Hoogduitse joden die in Nederland een nieuw bestaan trachtte op te bouwen, behoorde de uit Güntersblum aan de Rijn afkomstige Izak Salomon. In 1801 vestigde hij zich in Oldenzaal dat vanwege haar tolerante toelatingsbeleid en de geboden vrijheden reeds in de achttiende eeuw een over de grenzen bekend toevluchtsoord was. Ruim tien jaar later nam hij de familienaam De Zwarte aan. Waarschijnlijk is het aan een verschrijving van een ambtenaar van de burgerlijke stand te wijten dat later de naam Zwartz een eigen leven ging leiden.

Zwartz voorzag in zijn onderhoud door verschillende beroepen te combineren: koopman, roggebroodbakker, slager en winkelier. Dit was een in die tijd niet ongebruikelijk verschijnsel. Hij behoorde tot de zogenaamde 'hak-, pak- en zakjoden', niet vermogend maar evenmin onbemiddeld. 'Hak' stond voor slager of vleeshouwer, 'pak' voor marskramer of venter en 'zak' voor de handel in vodden, tweedehands kleren en andere textielwaren. Zwartz was reeds op jeugdige leeftijd actief als loonfabrikant. Als zodanig fungeerde hij als intermediair tussen huiswevers en grote textielfabrikeurs. Hij werkte onder meer voor de Gebroeders Bendien te Oldenzaal, de Gebroeders G. en H. Salomonson te Almelo en voor zijn schoonvader S.J. Spanjaard in Borne. Herhaalde malen ondernam hij pogingen om in aanmerking te komen voor de lucratieve bestellingen van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM).

Een gunstig antwoord bleef echter uit, hetgeen voor hem aanleiding was zich hierover in 1841 per brief bij de directie van de NHM te beklagen. In diezelfde brief maakte hij melding van het feit dat hij over een 'locaal' beschikte. Bij een 'locaal' moeten we ons zeker geen fabriek in de moderne zin voorstellen. Doorgaans was het niet meer dan een schuur voor de opslag en verzending van goederen in de nabijheid van of verbonden met de woning. In 1845 kocht hij met financiële steun van zijn schoonvader en zwager een fabriek met erf gelegen aan de Hofstraat. Volgens een patent van 1 januari 1848 waren er vier volwassenen en vijf kinderen werkzaam in Zwartz' calicotweverij. In 1853 bestond deze nog steeds. Toen kwam aan het licht dat hij - evenals alle andere Oldenzaalse calicot-fabrikanten - niet beschikte over de krachtens de wet van 1824 vereiste vergunning voor het drijven van een nijverheidsinrichting. Die werd hem alsnog met terugwerkende kracht verleend.

Los van deze nijverheidsactiviteiten was en bleef Zwartz werkzaam als koopman. Hij handelde in koffie, veren, siroop, traan, pijpen en zout maar vooral in boter en eieren. De boter betrok hij van Duitse leveranciers die hij een of meerdere malen per jaar persoonlijk bezocht. In een bewaard gebleven aantekeningenboekje zijn de dagelijkse verteringen gedurende twee zakenreizen langs Gildehaus, Bentheim, Schüttorf, Nordhorn, Lingen en Osnabrück nauwgezet bijgehouden. Zijn handel in eieren concentreerde zich op Amsterdam en Rotterdam. Pogingen om in Londen een afzetmarkt te verwerven, mislukten. Door het ontbreken van grootboeken, balansen en handelscorrespondentie is niet vast te stellen of hij het accent op de handel dan wel op de nijverheid legde. Opvallend is wel dat hij in allerlei bronnen vaker als koopman dan als fabrikant staat vermeld. Over de nijverheidsactiviteiten van Zwarts na 1856, het laatste jaar waarin hij in het grootboek van S.J. Spanjaard als crediteur staat vermeld, zijn geen gegevens bekend. Zijn voormalige opdrachtgevers maakten geen gebruik meer van zijn diensten als loonfabrikant, aangezien zij de textielproduktie meer en meer in moderne stoomfabrieken concentreerden. Het huisindustriële stelsel liep ten einde. Het is aannemelijk dat Zwartz niet over voldoende financiële middelen beschikte om te starten met de fabriekmatige en gemechaniseerde produktie van weefsels. De vervaardiging van juteweefsels, die in tegenstelling tot die van katoenen weefsels nog wel grotendeels in de huisnijverheid plaatsvond, bood hem de mogelijkheid nog enige tijd op de oude voet door te gaan. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij daarnaast getracht heeft de teruglopende inkomsten uit de nijverheid te compenseren door het uitbreiden van zijn handelsactiviteiten.

Salomon Zwartz was een vooraanstaande man binnen de snel groeiende joodse gemeenschap van Oldenzaal. Het belang van deze kille blijkt onder meer uit het feit dat Oldenzaal bij de indeling van het Nederlandsch Israëlietisch Kerkgenootschap in 1821 verheven werd tot ringsynagoge. Oldenzaal werd daarmee het kerkbestuurlijke centrum voor de joodse gemeenschappen in Ootmarsum, Enschede, Denekamp en Losser. Daarnaast verwierf de Oldenzaalse kille grote faam door Izak Krukziener, een jood van Poolse af- komst die van 1836 tot 1875 de functie van rabbijn vervulde. In het bloeiende joodse verenigingsleven, waarin liefdadigheid en godsdienstige verrijking centraal stonden, bekleedde Zwartz meerdere functies. Zo was hij lid van het kerkbestuur en een van de opstellers van de reglementen van de Nederlandsch Israëlietische Ringsynagoge te Oldenzaal.

Na zijn overlijden deelde zijn weduwe de zakenrelaties mee dat 'de fabriek en de handelszaak op denzelf den voet en onder dezelfde Firma [...] zal blijven continueeren'. Samen met haar twee zonen Nathan Salomon (1836-1912) en Izak Salomon (1840-1922) nam zij de leiding van het bedrijf op zich. In 1878 verschenen zij voor notaris E. Wilmink te Borne om een vennootschap van koophandel onder firma aan te gaan, waaraan zij de naam S.I. Zwartz verbonden. In 1888 trad Salom Salomon Zwartz (1849-1926) officieel tot de directie toe. Ook de na hen volgende generaties hebben het bedrijf gecontinueerd: de derde generatie Salomon Izak Zwartz (1879-1965) en Albert Zwartz (1894-1978) en de vierde generatie Herbert Frederik Zwartz (1928).

Het in 1927 gebouwde en sinds de oorlog vele keren uitgebreide fabriekspand is in 2002 verlaten voor een geheel nieuw pand (ruim 10.000 m2) op het industrieterrein Hazewinkel, waar de productie plaatsvindt met een modern machinepark van Sulzerweefmachines, een ververij en andere finishmachines, die naast traditionele juteweefsels voor onder meer de tapijtindustrie en boomkwekerijen, ook andere vezels verwerken voor de bloemendecoratie-sector. Sinds kort heeft het bedrijf zich bovendien gespecialiseerd in de vervaardiging van laminaten waarbij twee lagen stoffen (textiel, papier, vilt, behang of isolatiemateriaal) via hotmelt of thermotechnieken op elkaar worden geplakt. Toepassingen zijn onder meer plissés, paneelgordijnen, behang, isolatie, schoenen en incontinentieproducten. S.I. Zwartz BV behoort anno 2008 tot de laatste Europese jutewevers en is nog steeds een familiebedrijf. De leiding is nu in handen van de vijfde generatie: Ronald Albert Zwartz (1960), de zoon van Herbert Frederik Zwartz.

J.L.J. M van Gerwen
Uit: Overijsselse Biografieën
(aangevuld door de auteur in 2008)
Geboren:   20-08-1804 Oldenzaal
Overleden:   04-03-1864 Oldenzaal
Vader:   Izak Salomon
Moeder:   Sophia Nathan
Echtgeno(o)t(e):   Berendina Salomon Spanjaard (1816-1899)
Publicaties:   Bedrijfsarchief van S.I. Zwartz te Oldenzaal Bibliotheca Rosenthaliana te Amsterdam, Archief van de Nederlands Israelitische gemeente te Oldenzaal J.L.J.M. van Gerwen, Elke dag een draadje…150 jaar jute en linnenweverij S.I. Zwartz te Oldenzaal 1835-1985, Oldenzaal 1989
Laatst bijgewerkt op:   30-04-2014