Philippus Rovenius (1573-1651)


Philippus Rovenius werd in december 1573 te Deventer geboren en daar gedoopt op 1 januari 1574, als zoon van Gerardus van Ruenveen Jacobzoon, afkomstig uit Rouveen, rector van de school te Deventer, en Wolterke Wynhoff uit Ootmarsum. Hij overleed te Utrecht op 10 oktober 1651. Rovenius leefde met zijn ouders van 1579 tot 1588 te Emmerik in ballingschap 'om den gelove'. Daarna volgde hij van 1590 tot 1593 de twee hoogste klassen van de school te Deventer. Tijdens zijn studie aan de universiteit van Leuven ontving Rovenius in 1599 de priesterwijding. Van 1602 tot 1606 was hij de eerste president van het Hollandse priestercollege te Keulen. In 1606 werd Rovenius tot vicaris-generaal van het vacante bisdom Deventer benoemd en in 1607 werd hij gekozen tot deken van het Sint Plechelmuskapittel te Oldenzaal.

Rovenius kreeg tot taak herstel en verbetering van het katholicisme in Twente, een opdracht die hij na het vertrek van Sasbout Vosmeer uit Oldenzaal in 1608 zelfstandig uitvoerde. In zijn Twentse periode (1606-1614) vormde Rovenius zijn ideeën over het kerkelijke opbouwwerk en bracht deze vervolgens in praktijk. Het vormde de grondslag voor zijn volgende ambt: apostolisch vicaris van de Hollandse zending. Zijn nederigheid, godsvrucht en eruditie stonden in dienst van rigide geloofsijver, plichtbesef en organisatiedrift. Rovenius gebruikte het Oldenzaalse kapittel als institutionele en vermogensgrondslag voor heel zijn Twentse missie-arbeid. Eén van zijn kanunniken werd pastoor van de stad Oldenzaal, met de nieuw geformuleerde contra-reformatorische taakstelling om te preken volgens de katholieke uitleg van de kerkvaders en kerkleraren. Ook benoemde Rovenius een vrome kanunnik tot rector van de katholiek gereorganiseerde school. De prebenden en andere inkomstenbronnen van het kapittel gebruikte hij voor de aanstelling van priesterkanunniken en vicarissen en voor de opleiding van Twentse priesterstudenten. Steeds maakte Rovenius gebruik van middeleeuwse kerkelijke ambten en beneficies maar met een nieuw geformuleerde contra-reformatorische inhoud van vroom priesterschap. Aan het vroom gemaakte kapittel van Sint Plechelmus hechtte hij zoveel waarde, dat hij in 1613 de geschiedenis, de rechten en de vaste inkomsten ervan opschreef.

In Oldenzaal stimuleerde Rovenius al vanaf 1608 het kerkelijke leven met koorgebed, prediking, en processies. Na het sluiten van het bestand tussen de Republiek en Spanje in 1609 liet Rovenius behalve in en om Oldenzaal en Groenlo ook elders in Twente missen lezen. De aldus werkzame priesters werden vanwege de Staten gevangen genomen omdat Rovenius, tegen de afspraken in, de status quo binnen de Twentse godsdienstige verhoudingen had verbroken. Bovendien had hij bij de Spaanse aartshertogen geklaagd over de zijns inziens nog steeds slechte situatie voor de Twentse katholieken. Ter verbetering hiervan decreteerde hij in 1610 dat in alle kerken in Twente uitsluitend katholieke Latijnse godsdienstoefeningen moesten worden gehouden. Hij eiste het benoemings- en toestemmingsrecht op in alle kerkelijke ambten en geestelijke goederen van vroeger. Bovendien moesten alle vasten- en onthoudingsdagen en kerkelijke feestdagen in acht worden genomen. Zeker door Rovenius' toedoen is Twente katholiek gebleven.

Rovenius werd in 1614 proost van Sint Plechelmus en apostolisch vicaris van de Hollandse zending, onder gelijktijdig ontslag als deken van Sint Plechelmus. In 1620 werd hij titulair-aartsbisschop van Philippi. Vanuit Oldenzaal maakte Rovenius in 1620-1621 een reis in Twente, naar Lingen en Groenlo met omgeving om er het vormsel toe te dienen. Te Oldenzaal deed hij omstreden benoemingen van kanunniken. Deze benoemingen en die van een aantal vicarissen in het kapittel van Sint Lebuïnus te Deventer steunden niet op reële rechten. Ook irreëel was zijn vasthouden, in 1625, aan vicaris-rechten te Delden.

In 1622-1624 maakte Rovenius een reis naar Rome, onder andere in verband met competentieproblemen inzake zielzorg door Jezuïeten en andere paters. Hij meende alle gezag over hen te hebben, omdat er zijns inziens geen plaatselijke kloosters met oversten waren. In 1625-1626 verbleef hij opnieuw te Oldenzaal. Aan de vooravond van de overgave van de stad aan Frederik Hendrik liet hij de Sint Plechelmus plechtig ontruimen en vermaande de katholieken hun geloof trouw te blijven. De grote Plechelmusverering sindsdien is aan hem te danken. In 1628 kreeg hij het gedaan, dat de Oldenzaalse Sint Plechelmuskerk aan de katholieken werd teruggegeven. In datzelfde jaar vertrok hij definitief uit Oldenzaal.

Rovenius leefde sindsdien een onopvallend bestaan in Utrecht of op Loenersloot. Vanaf 1634 was hij ziekelijk. In de periode 1639-1644 moest hij zich schuil houden, omdat hij in 1639 bij verstek en met confiscatie van goederen uit Utrecht was verbannen. Dit vanwege zijn heulen met de Spaanse vijand en het zich voordoen als een Utrechtse aartsbisschop wat verboden en onwettig was. Als apostolische vicaris stelde hij zich de organisatie van de Hollandse zending ten doel. Deze heeft tot 1853 gefungeerd. In dat kader richtte hij in 1633 het Utrechtse vicariaat op als raadgevend priestercollege.

In 1638 vatte Rovenius in één constitutie al zijn kerkelijke tuchtmaatregelen samen. Steeds opnieuw accentueerde Rovenius de betekenis van de wereldgeestelijken en van de hiërarchische orde. Dientengevolge had hij voortdurend ernstige competentiegeschillen, in het bijzonder met de Jezuïeten. Hij propageerde de officiële liturgische verering van de Nederlandse heiligen, liet een kleine catechismus van sterk apologetische inslag uitgeven en voerde in beknopte vorm het Rituale Romanum van paus Paulus V door. Deze maatregelen hebben, samen met het enorm populaire gebedenboek 'Het Gulden wierookvat', eeuwenlang standgehouden. Zijn verbondenheid met de paus, zijn neiging tot strakke organisatie, verantwoording en overzicht komen het best tot uiting in zijn acht missieverslagen die hij sinds 1616 naar Rome verzond.

Rovenius was een autocratische regent van grote eruditie en van een strenge vroomheid, die niet alleen steunde op de liturgie maar ook op de persoonlijke devotie.

Auteur: C.A. van Kalveen
Uit: Overijsselse biografieën


Geboren:   circa 1573 Deventer
Overleden:   10-10-1651 Utrecht
Vader:    Gerardus van Ruenveen Jacobzoon, afkomstig uit Rouveen, rector te Dev
Moeder:   Wolterke Wynhoff uit Ootmarsum
Publicaties:   Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, 4, Leiden 1918, kol. 1172- 1178 L.J. Rogier, Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw, II, Amsterdam 1946, 103-155 J. Visser, Rovenius und seine Werke, Assen 1966
Laatst bijgewerkt op:   15-04-2014