J.W. Heinink (1852-1906)
Van 1877 tot 1906 was Johannes Wernerus Heinink hoofd van de school of 'meester' van Reutum in de gemeente Tubbergen. Hij stamde uit een geslacht, dat sinds 1722 te Oldenzaal woonde. Op 4 november van dat jaar trouwden Evert Heinink en Helena van Losser. In het oude Oldenzaalse trouwboek werd dit huwelijk aangetekend met de vermelding, dat Evert afkomstig was uit Ledden bij Teckelenburg. Hij zou de stamvader worden van een uitgebreide familie, waarvan vele nazaten te Oldenzaal woonden en nog wonen. Naar hem droegen verschillende Heinink's de voornaam Evert of Everhardus. Ook de schrijver van dit artikel, kleinzoon van meester Heinink, heeft naar hem Everhardus als tweede voornaam. Eén van stamvader Evert's kleinzonen kreeg bij zijn geboorte in 1765 de voornamen Johannes Wernerus. Deze werd schoolmeester van Oldenzaal. In 1835 verzocht hij aan de raad van de gemeente om hem 'wegens afnemende krachten, in de ouderdom van 70 jaren zijnde en over de 40 jaren schooldienst hebbende, kosteloos eenen bekwamen onderwijzer te verschaffen'. Dit verzoek werd afgewezen 'met het oog op de ongunstige gemeentefinanciën'. In 1816 was Johannes Wernerus vader geworden van een zoon Everhardus Lambertus Heinink. Deze werd hoofd van de school te Fleringen, gemeente Tubbergen. De oude Fleringse markeschool lag toen nog vlak bij de korenmolen aldaar.
Hier aanschouwde op 19 augustus 1852 weer een Johannes Wernerus Heinink het levenslicht. Toen hij 4 jaar oud was, overleed zijn vader. Weduwenpensioen was in die jaren nog onbekend. Moeder bleef met Jan en nog een broertje Herman van 2 jaar achter en werd daardoor gedwongen te gaan werken en de kinderen bij familie uit te besteden. Johannes Wernerus verbleef tot 1869 bij zijn grootouders De Meijer te Borne. In dit jaar hertrouwde zijn moeder met vrachtrijder Cornelis Pot te Oldenzaal en kon het gezin weer herenigd gaan wonen aan de Walstraat te Oldenzaal. Aan de lagere school aldaar kreeg Johannes Wernerus Heinink een opleiding tot onderwijzer. Kweekscholen waren toen nog onbekend, hoofden van scholen hadden vaak een of meer kwekelingen, die hun opleiding dus in de praktijk kregen. Na het verkrijgen van zijn onderwijsbevoegdheid werd Heinink eerst hoofd van de school te Oldenzaal, maar in 1877 werd hij schoolmeester van Reutum.
Op 28 april 1880 trouwde hij daar met Maria Ikink. Ook zij stamde uit een onderwijsfamilie. Haar vader was van 1856 tot 1877 en haar grootvader van 1818 tot 1856 hoofd te Reutum, haar overgrootvader was schoolmeester van Denekamp. Gezien deze erfelijke belasting valt het niet te verwonderen, dat twee zoons en drie dochters van het echtpaar Heinink-Ikink ook in het onderwijs terecht kwamen. Reeds in zijn Oldenzaalse tijd bleek Heinink goed met de pen te kunnen omgaan. Uit deze jaren is een 'feestrede' bekend, volgens het titelblad 'bij gelegenheid van het 30-jarig pontificaat van Z.H. Pius IX uitgesproken te Oldenzaal door J. W. Heinink, hoofdonderwijzer en lid der Rederijkerskamer Joost van de Vondel op 16 juni 1876. De rede, die een avond vulde, werd in druk uitgegeven door de Snelpersdrukkerij J. T. Sommer te Almelo. De rede is geschreven in de gezwollen en hoogdravende stijl van die tijd, wel in zeer goed Nederlands, dat echter niet meer in onze tijd past.
In 1877 werd Heinink, zoals gezegd, schoolhoofd te Reutum. Al spoedig bleek de veelzijdigheid van Heinink's schrijftalent. Toen in 1880 de eerste jaargang van de 'Twentsche Almanak verscheen, ook bij Sommer, was Heinink er de redacteur van. Ieder jaar schreef hij in de almanak een kort verhaal in de Twentse taal, voor hem de 'mooderspraoke'. Hij was eigenlijk de eerste belangrijke Twentse platschriever. Wel zijn er enkele oudere werken bekend zoals o.a. het 'Twenther Brulfteleed' van B. W. Blijdenstein (1812), de 'Breef van nen ingezjattenen van 't Vriezenvjenne' van H. Smelt (ca. 1830), de 'Breef van Swooflings Hinte oet Amsterdam an zien volk in de Lutte bi'j Oldenzel' van G. A. C. W. de Thouars (1840) en 'Ne kuieri'j tusken de twee naobers Jan en Gait’ van A. J. Scheij (1842). Over het geheel blijven de platschrievers uit die tijd, wat de inhoud van hun werk betreft, nogal laag bij de grond. Hoofdzaak was blijkbaar 'de leu is lekker te laoten lachen', men zocht zijn kracht vooral in het vermakelijke en komische, om niet te zeggen belachelijke.
Ook Heinink is daar niet geheel aan ontkomen. Verschillende korte verhalen van hem zijn ook komisch, maar er klinkt toch steeds een ondertoon van moraal in. Hij wil zijn lezers iets leren, daar was hij dan ook onderwijzer voor. Te Reutum was Heinink als hoofd van de school tevens vraagbaak en vertrouwensman voor de boerenbevolking. Ontelbaar zijn de brieven, akten en testamenten, die hij de Reutummers heeft helpen opstellen, zelfs de berichten uit de kranten werden aan belangstellenden voorgelezen. Lang voor er sprake was van landbouwonderwijs leerde hij de boeren moderne landbouwmethodes, zelfs dit blijkt uit zijn korte verhalen, als hij over de toen moderne kunstmest schrijft. Voor voortgezet onderwijs zorgde hij op Huize Herinkhave, waar hij de jonkers Von Bönninghausen en enkele anderen iets meer bijbracht, dan zij op de lagere school leerden. Zijn eigen kinderen leidde hij verder op om de overgang van buurtschapsschool naar kweekschool mogelijk te maken.
Ook buiten het onderwijsgebied was hij actief, hij ijverde zeer voor het kanaal Almelo-Nordhorn, dat in 1883 gereed kwam, maar niet bracht, wat Heinink zich ervan voorgesteld had. Als journalist van de Twentsche Courant, het eens en later tweemaal per week verschijnende blad, dat sedert 6 januari 1844 bij J. T. Sommer te Almelo gedrukt werd, schreef hij o.a. het buitenlands overzicht in een zo pakkende en toch eenvoudige stijl, dat deze rubriek gewestelijke vermaardheid kreeg. Wekelijks stuurde hij zijn artikelen met de postwagen naar Almelo. Hiermee gingen ook zijn bijdragen naar verschillende 'Hollandse' dag- en weekbladen.
Veel te jong overleed J. W. Heinink op 8 maart 1906 te Reutum, een talrijk oeuvre nalatend. Tragisch was zijn dood, tragisch ook wat er met zijn literaire erfenis gebeurde: Enkele jaren na zijn overlijden brandde zijn woning te Reutum tot de grond toe af en ging veel van zijn werk verloren. Tot overmaat van ramp vielen bij een zolderbrand bij Sommer ook nog verschillende oude Twentsche Almanakken aan de vlammen ten prooi.
Auteur: W.E. ten Asbroek
Uit: Jaarboek Twente 1976
Geboren: | 19-08-1852 Fleringen | |
Overleden: | 08-03-1906 Reutum | |
Vader: | Everhardus Lambertus Heinink, onderwijzer | |
Echtgeno(o)t(e): | Maria Ikink | |
Publicaties: | Werk van J.W. Heinink: o.a. in Twentsche Almanak 1880-1904 | |
Laatst bijgewerkt op: | 06-03-2014 |