Herman Hendrik ter Balkt (Enschede, door de dichter verkleind tot Usselo, 1938 -) is een van de grootste dichters van het Nederlands taalgebied. De dichter is maar blinde vlier, hij kreunt en zingt in de wind die in hem klimt. Ter Balkts werk is een eindeloze symfonie van weerbarstige woede en tedere verwondering.
In 1973 publiceerde Harry ter Balkt onder het pseudoniem Foel Aos (vuile smeerlap / dorpsgek) de lijvige roman Zwijg, met daarin de wonderlijke avonturen van Augustijn Anijs in en om Zoutstad; een Twentse roman als kapstok voor schetsen over de oprukkende beschaving die het oude land bij Zoutlo (Boekelo)oppeuzelt, geschreven in een dermate barokke stijl dat de lezer er maar moeilijk vat op kan krijgen.
Na de ontvangst van de P.C . Hooftprijs besteedde Ter Balkt een deel van het prijzengeld aan de lichtelijk herziene heruitgave van Zwijg, gekoppeld aan De gedenatureerde natuur; een uitgave met zijn andere proza, zoals verhalen, essays, poëziekritieken e.d.
Toch is Ter Balkt vooral bekend geworden als dichter. In de tijd dat Zwijg verscheen, verschool hij zich als dichter nog achter het pseudoniem Habakuk II de Balker, als was hij een nazaat van de oudtestamentische profeet. Het was een pseudoniem dat de nodige misverstanden opriep. Maar achterop Zwijg (1973) stond al een foto met: “Foel Aos of Habakuk II, op driejarige leeftijd gefotografeerd als Herman Hendrik ter Balkt.”
Vanaf 1979 schrijft Ter Balkt onder zijn eigen naam. Hij herschrijft voortdurend aan ouder werk en brengt in iedere nieuwe editie veranderingen aan en voegt nieuwe gedichten toe. “Poëzie is geen stilstaande tijd, poëzie is beweging.” “Vaak neem je onbewust dingen waar die je opslaat en die later weer tevoorschijn komen.
Dichten is een vat vol vonken. Die kunnen lang onder as liggen, het vuur lijkt soms uitgetrapt. Ik zak weleens heel diep in de put, maar er blijken altijd weer vonken over te zijn.” In de bundels stuit hij vaak af met een notenapparaat. “Ik geef graag opening van zaken. Misschien is dat de onderwijzer in mij.
Mensen hebben er recht op te weten waar iets vandaan komt.” Herman Hendrik ter Balkt groeide op in Enschede, samen met een zusje, met ouders die in de stad nooit gelukkig werden. Zijn moeder had als boerendochter veel zwaar werk gedaan en kon in de burgermaatschappij maar moeilijk haar draai vinden en zijn vader, een boekhouder, kondigde regelmatig aan zich te gaan verdrinken.
Harry was niet graag thuis, fietste veel naar de familieboerderij waar twee tantes met een knecht woonden die nog verhalen kenden uit het café van zijn grootouders over dansende zigeuners die in hun dronkenschap alles kapot sloegen en over kozakken die op kleine paardjes aan kwamen rijden en meisjes roofden.
In de zomer werkte hij mee op het land en in de herfst hielp hij met het trekken van bieten en knollen. Het leven op de boerderij in de buurt van het Mastbos bij Boekelo maakte op de jonge Ter Balkt een indruk die nooit meer is over gegaan. Daar beleefde hij een leven 'dat zó anders was, dat het niet te vertellen is'. Het is waarschijnlijk de reden dat westerlingen hem maar moeilijk begrijpen.
Deze achtergrond en de keuze van zijn pseudoniem hadden als gevolg: verkeerde interpretaties en vooroordelen als ‘profeet in boerenplunje’ , terwijl zijn gedichten geen enkele associatie met boerenplunje hebben.
Na het lyceum ging Ter Balkt aan de slag als leerling-journalist bij Dagblad Tubantia. Hij kreeg na een jaar en drie maanden ontslag, omdat zijn haar te lang zou zijn.
Hij ging in 1958 naar de kweekschool in Almelo en werd onderwijzer aan een christelijke school in Zandpol, een gehucht bij Schoonebeek en publiceerde in 1970 als Habakuk II de Balker de dichtbundel Uier van het Oosten en in 1974 Boerengedichten bij De Bezige Bij.
Het was toen nog de tijd van de secularisatie en 'de kloof tussen mijn wereld en die wereld viel alleen te overbruggen met een pseudoniem'.
Ter Balkt was twintig jaar onderwijzer. Hij woont sinds 1967 in Nijmegen, waar hij tot 1983 als onderwijzer werkzaam was. Hij kreeg in 1982 een werkbeurs waardoor hij een jaar vrij van school kon leven. Bij terugkomst trof hij een vergadercultuur aan en 'rook het niet meer goed.' Op zijn vijfenveertigste is hij gestopt. Met zijn vrouw Willemien woont hij in een rijtjeshuis, met een voor- en achtertuin zo vol bomen en struiken, dat het volgens een postbode wel een boswachtershuis lijkt.
Soms is hij manisch-depressief. Tot in 2002 is hij op eigen verzoek drie keer opgenomen geweest. Hun enige zoon heeft geen contact meer met hen. Ter Balkt vraagt zich af of dat misschien is omdat hij niet tegen de gedachte kon dat zijn vader gek was. Toen Ter Balkt, nog onder de medicijnen, de eerste keer de inrichting verliet voelde hij zich zo licht van hart, dat er uiteindelijk een mooi gedicht uit voortkwam: ‘Ik werd gejaagd mijn leven lang’.
Het boerenleven, de kracht van het landschap, het barre lot van de mensen, de teloorgang van de beschaving waaraan hij enerzijds gehecht is, en die hij anderzijds verafschuwt, de uitwassen van de bio-industrie en de vergankelijkheid van het bestaan, zijn thema's in de gedichten van Ter Balkt.
Hij ontving voor zijn dichtwerk diverse prijzen, met als kers op de taart in 2003 de P.C. Hooftprijs; de allerhoogste literatuurprijs van ons land. Uit het juryrapport: Er is in de contemporaine poëzie geen dichter aan te wijzen die zich met een vergelijkbare morele inzet en een even grote artistieke inventiviteit steeds weer uitspreekt over onze wereld, onze waanzin.
De jury prijst hem voor zijn sarcastische sneren naar de gemechaniseerde wereld en de roofbouw op de natuur, zijn romantische verdediging van de natuur, maar vooral ook voor de grote en sterke samenhang die er in heel zijn werk te vinden is tussen zijn barokke stijl, de geëngageerde inhoud ervan en de veelzijdige techniek en de zelfverzekerdheid waarmee hij elke vorm van rijmdwang terzijde schuift.
In een interview voorafgaande aan de uitreiking zei Ter Balkt: 'Poëzie speelt zich af in een grensland, tussen slaapwandelen en waken, tussen twee en misschien wel meer werelden. Voor mij is een gedicht een elektronenstroom van taal, klank, betekenis en vonken.'
Auteur: Gees Bartels-Martens
Geboren: | 17-09-1938 Usselo | |
Overleden: | 09-03-2015 Nijmegen | |
Publicaties: | Verzamelbundel: In de waterwingebieden (Gedichten 1953-1999) . Ter gelegenheid van de P.C. Hooftprijs verscheen Laaglandse hymnen I-III. Het is een monumentale driedelige reeks gedichten over de Nederlandse geschiedenis en cultuur, vanaf de steentijd tot aan de eenentwintigste eeuw; bezongen in een veelstemmige verzameling sonnetten. | |
Laatst bijgewerkt op: | 16-09-2024 |