B.E. van Osselen-van Delden (1847-1936)
Bertha Elisabeth van Delden werd geboren in Diepenheim op 28 april 1847, als eerste van een tweeling. Haar ouders waren mr. Jan van Delden (burgemeester) en Cecilia Susanna Kerkhoven.* De familie was doopsgezind. Jan van Delden kwam uit een vooraanstaande Deventer familie; de grootouders Kerkhoven woonden op landgoed Het Hunderen in Twello. In 1848 werd Jan van Delden benoemd als burgemeester van de gemeenten Stad en Ambt Hardenberg (en in 1852 herbenoemd). Hij liet daar in het dorp Heemse in 1854/55 de villa Nijenstede bouwen. Bertha bezocht in Hardenberg de lagere school. Na deze periode had ze les van een gouvernante en schreef ze haar eerste verhaaltjes. In haar jeugd logeerde Bertha dikwijls in bij de grootouders Kerkhoven en kreeg daar privéonderwijs van onderwijzers uit het dorp. Op 28 januari 1860 verhuisde het gezin naar Deventer, waar Jan van Delden directeur werd van de Deventer Stoomboot Maatschappij. Bertha ging er naar een middelbare meisjesschool. De familie woonde op het adres ‘Onder de Linden’ aan de IJsselkade. De ouders waren kunstzinnig en deden ook veel aan muziek. Zij gaven zelfs in 1850 een liederenboek uit ‘Sechs Lieder. Text van C. Friedhof, melodieën van C. van Delden-Kerkhoven en harmoniën en bewerking van Jan van Delden.’ Hun drie kinderen kozen creatieve beroepen: tweelingbroer August werd architect en later directeur van de Kunstacademie in Den Haag, jongste broer Eduard fotograaf en Bertha zelf speelde piano, componeerde kinderliedjes, een kinderopera en werd later schrijfster.
Huwelijk en kinderen
Op 21-jarige leeftijd trouwde ze – op 4 mei 1868 – in Deventer met de zeventien jaar oudere Johannes mr. (Jean) Corstianus van Osselen, notaris in Putten van 1868 tot 1874 en daarna in Nunspeet tot 1895. In Putten liet het echtpaar een huis bouwen met de naam ‘Nieuw Hunderen’ op adres A 10 (nu Harderwijkerstraat 8). Johannes van Osselen was Nederlands Hervormd, de vier kinderen ook: Jan Rudolph (1869), Hedwig Cecile Albertine (1871), Bertha Elisabeth (1872) en Willem ‘Willy’ Alexander Maurice (1873). Een dochtertje overleed twee dagen na haar geboorte op 24 januari 1870. De tijd met de kinderen vond zij heel plezierig: dat blijkt uit een brief uit 1932 (aan de Haagsche gemeentesecretaris W. Moll): ‘Van jongsaf had ik veel met kleine kinderen gesold en was dus heel gelukkig met mijn eigen vier lieve kinderen’. In 1874 verhuisde het gezin naar Nunspeet (toen gemeente Ermelo), een plaats waar veel kunstenaars kwamen schilderen. Er werd een groot huis gebouwd met de naam ‘De Bunterhoek ‘. Dochter Hedwig ging in 1888 naar de Kunstacademie in Den Haag, waar oom August van Delden directeur was (later ging zij naar de Rijksacademie in Amsterdam). De familie had veel contacten in het kunstenaarsmilieu van Amsterdam (zie hiervoor het boek Tuin, thee en atelier). Zoon Jan ging naar Den Helder in 1891 en jongste zoon Willem woonde en werkte van 1891-1911 in Nederlands-Indië. Dochter Bertha verliet Nunspeet op 21 mei 1896 en trouwde op 27 augustus in Leiden ‘met de handschoen’ met Johan Albert Hagen, die in Bandoeng woonde.
Schrijven
Echtgenoot Jean van Osselen had een ernstige oogkwaal en werd op den duur zelfs blind. Hij werd verzorgd door Bertha die – mogelijk vanwege slechte financiële omstandigheden - in 1891 begon met schrijven van kinderboeken. Haar echtgenoot was niet enthousiast over de verdiensten van zijn vrouw (hoe weinig ook), want eind negentiende eeuw – was het in hun kringen niet gebruikelijk dat vrouwen geld verdienden. Bertha schreef daarom vaak in het geheim. Haar eerste boek Hansje Rozengaarde verscheen in 1891. Vanaf dat moment publiceert zij vrijwel elk jaar tot 1915 een boek bij uitgeverij Allert de Lange in Amsterdam. Het grootste succes werd haar vierde boek: ‘t Jodinnetje van Elspeet (1895). Het boek werd later onderdeel van een zesdelige cyclus over de familie ‘De Moore’, waarin ook weer de schaapskooi in Elspeet voorkomt. Een tweede serie gaat over de belevenissen van de familie Dolijn en een derde cyclus over de familie Godard. Uiteindelijk schreef ze negentien kinderboeken. Daarnaast vertaalde ze prentenboeken, sprookjes-, ABC- en versjesboeken, soms in samenwerking met anderen. (zie verder hieronder bij ‘werk’)
Verhuizingen
Na het overlijden van haar echtgenoot op 10 april 1896 verkocht Bertha het huis ‘De Bunterhoek’ en verhuisde op 21 september 1896 naar Amsterdam. Ze woonde daar bij een familielid Van Kerkhoven in de P.C. Hoofstraat. Vanaf 29 maart 1898 woonde ze in de Balistraat in Den Haag en verzorgde er haar oudtante Leitje Kerkhoven. Toch bleef de Veluwe trekken en ze besloot om na een moeilijke winter 1900-1901 met veel hoofdpijn weer een eigen huishouding te beginnen en ‘naar buiten’ te gaan. Ze betrok in 1901 eerst twee huurwoningen in Apeldoorn en besloot om in 1905 een eigen huis de laten bouwen (nu Wendenlaan nr 10), vlakbij station Het Loo. In dit huis heeft koningin Wilhelmina – zo vertelde Bertha aan W. Zimmermann (zie literatuur) – haar een bezoek gebracht, want ook haar dochter prinses Juliana las de kinderboeken met veel plezier. De prinses kwam zelf ook een keer langs. Ze bleef ook in deze periode schrijven; haar laatste boek in 1915 heet ‘Philip de schaapherder’ en vormt het slot van de serie over de familie De Moore. Later schreef zij ook over vredesvraagstukken in Jeugd en de wereldvrede (1930-1940). Op 21 oktober 1924 verhuisde ze naar Villa Rozenhof in Heerde, waar zij ging inwonen bij dochter Bertha (Bé) en schoonzoon Johan Hagen. Dochter Hedwig en schoonzoon Jan Kleintjes – een bekend kunstenaarsechtpaar – woonden ook in Heerde, in huize Kolthoorn.
Schrijfster Marie Hildebrandt (1881-1947) uit Apeldoorn werkte veel samen met Bertha. Ze beschrijft haar als een ‘warme, gevoelige vrouw met veel temperament’. Bertha van Osselen – van Delden overleed op 4 juni 1936 in Heerde en werd vier dagen later begraven op de Oude Begraafplaats in Nunspeet bij haar echtgenoot.
Boeken
Het eerste boekje Hansje Rozengaarde verscheen in 1891. Het gaat om een romantisch verhaal over een moederloos meisje voor kinderen van 6-12 jaar. Voor dit boek bleek het moeilijk om een uitgever te vinden, maar uiteindelijk werd het Uitgever Allert de Lange in Amsterdam, waar volgens een contract ook de rest van haar werk zou verschijnen (afgezien van de prentenboeken). Echt goed betaalde de uitgever haar niet, voor het eerste boekje kreeg ze 50 gulden. Het tweede boek heette Baas Willem (1892). Het grootste succes zou haar vierde boek: ‘t Jodinnetje van Elspeet (1895) worden, dat een aantal keren werd herdrukt, zelfs nog na 1945 en met moderniseringen van de uitgever(!). Violiste Roosje Rubens was de hoofdpersoon en hotel Bossenbroek in Elspeet komt er veelvuldig in voor. Het boek werd later onderdeel van een zesdelige cyclus over de familie ‘De Moore’ en waar ook weer de schaapskooi in Elspeet voorkomt. Een tweede serie gaat over de belevenissen van de familie Dolijn en een derde cyclus over de familie Godard. Uiteindelijk schreef ze negentien kinderboeken: de meeste leesboekjes waren een groot succes (vooral ’t Jodinnetje van Elspeet) en er verschenen vele herdrukken: Hansje Rozengaarde werd zelfs nog in 1950 herdrukt.
Illustraties en prentenboeken
Aanvankelijk werden de leesboekjes geïllustreerd door dochter Hedwig, bijvoorbeeld de eerste druk van Arthur’s viool (1896). Daarna heeft illustratrice en achternicht Anna Wijthoff (1863-1944), dit gedaan. Ook staan er eigen liedjes in sommige boekjes, bijvoorbeeld in de 2e druk van Nijenheuvel. De banden van eerste drukken van de boeken waren niet erg opvallend; de latere boeken kregen een jugendstilachtige bandje met een meisje in het wit met een kransje op haar hoofd dat voorleest aan een het zwart gestoken jongen die op een tabouret aan haar voeten zit. De schrijfster staat meestal zonder voorletters op de kaft van de boeken; haar voornaam wordt zelfs nooit vermeld. De samenwerking met anderen waaronder Marie Hildebrandt (1881-1947), uit Apeldoorn resulteerde in een aantal prentenboeken, sprookjes-, ABC- en versjesboeken. De meeste prentenboeken waaraan zij meewerkte, waren bewerkingen van buitenlandse boeken. Voorbeelden zijn ‘Levend Speelgoed’ met illustraties van Gertrud Caspari en in ‘Eppien Toef’ en’ Bobo. Geschiedenis van een Aap’ staan tekeningen Benjamin Rabie.
Inhoud
Het gezins- en familieleven speelt een belangrijke rol in de boeken en geven de lezer een beeld van de gegoede burgerij tussen 1880 en 1920, in de stad en op de buitenhuizen. De beschreven families – waarin veel te herkennen is uit haar eigen gezin en familie – zijn cultureel geïnteresseerd, hebben liefde voor de natuur, voor de medemens en ook een duidelijk plichtsbesef. In Tuin, thee en atelier worden deze families ‘de pijlers van de Nederlandse beschaving’ genoemd en zo voelde men dat ook begin twintigste eeuw. De ‘families’ in haar kinderboeken bewegen zich ook in deze kringen, het gaat vaak om dezelfde personages, ook de (land)huizen en landschappen keren steeds terug. Bovendien zijn de verhalen zijn vaak aan de werkelijkheid ontleend. Daarvoor putte zij uit haar eigen herinneringen, de plaatsen uit haar jeugd en familiegeschiedenissen. Zo is huis Het Hunderen herkenbaar als Beukenwoud. In het boek Nijenheuvel wordt waarschijnlijk de burgemeestersfamilie uit haar jeugd in Hardenberg beschreven. Andere thema’s zijn vrede, muziek (bijvoorbeeld in Arthur’s Viool) , toneel, dieren en planten en de Veluwe. Daar woonde zij zelf vanaf haar huwelijk tot 1896 en weer na 1901; haar twee dochters vestigden zich in Heerde. Ook kunst als opvoedend element speelt een rol in haar boeken; dit is typerend voor de periode rond 1900 en o.a. te zien aan Hansje Rozengaarde die later kunstschilderes wordt. Dat drie van haar kinderen (Jan, Bertha en Willem) en veel familieleden Kerkhoven in Nederlands-Indië hebben gewoond, blijkt ook in de boeken. Het verhaal van haar grootouders, die financiële problemen kregen, en van Het Hunderen in Twello moesten verhuizen naar een bovenhuis in Amsterdam, komt terug in de boeken over de familie Dolijn (een verfransing van ‘Van Delden’). De personages ‘groeiden’ mee in leeftijd in de boeken. Zo komt bijvoorbeeld Hansje Rozengaarde later als getrouwde schilderes met drie kinderen voor in De Schaapskooi op de Elspeter hei.
De boeken pasten goed in het sociaalpedagogische klimaat in deze periode, waarin opvoeders, onderwijzers en critici pleiten voor kinderboeken die de ontwikkeling van het kind ondersteunden. Ze geven ook een beeld van hoe er in de periode voor de Eerste Wereldoorlog werd gedacht over kinderen, volwassen en hun ‘minderen’ zoals het personeel, arbeiders, kunstenaars, joden, woonwagenbewoners werd gezien. SDAP-lid Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom Kritiek was nogal kritisch in 1906; zij vond het werk veel te burgerlijk en niet geschikt voor arbeiderskinderen. De schrijfster had echter wel oog voor de sociale problemen van haar tijd en hield zich o.a. bezig met het vredesvraagstuk (volgens W. Zimmerman). Ze schreef voor het jeugdblad Jeugd en de wereldvrede (1930-1940) en daarin publiceerde zij o.a. een vredesliedje. Ondanks haar grote populariteit is er weinig gepubliceerd over Bertha van Osselen. Wel werd schrijfster Clare Lennart, die opgroeide met de boekjes, geïnspireerd door ‘t Jodinnetje van Elspeet voor haar roman ‘De ogen van Roosje’. In 1977 schreef Wim Hora Adema een groot artikel ‘Het kinderboek als tijdsbeeld’ in de Haagse Post. Het boek ’t Jodinnetje van Elspeet is nog steeds bekend. Dat blijkt o.a. uit de respons op de drie artikelen die de journalist Peter van Otterloo in 1998 in De Stentor (editie Apeldoorn) schreef in Apeldoorn en Elspeet.
* een nicht van mr. Rudolf Kerkhoven, beschreven in De heren van de thee van Hella Haasse uit 1992).
** dit huis werd later een pension, vandaar dat er abusievelijk over haar werd geschreven dat zij pensionhoudster zou zijn geweest.
Auteur: drs. Lamberthe de Jong