Jan Broeze (1896-1983)
Egbert Jan Broeze en zijn twee jaar jongere broer Jan Hendrik werden op de boerderij van hun grootouders Egbert Jan Leetink en Janna Velten geboren. Toen de jonge moeder overleed en de vader werk vond op een andere boerderij en later ook een tweede gezin stichtte, bleven de jongens op Erve Koar-Jan in Elsenerbroek. Aangezien ook de grootmoeder al spoedig overleed stond grootvader Egbert Jan als opvoeder er alleen voor. Het moet een wijs mens geweest zijn , want hoewel het in de lijn der verwachting lag dat Jan als oudste hem als boer zou opvolgen, werd al snel duidelijk dat de talenten van de jongens om een andere verdeling vroegen. Jan was zeker niet te beroerd om de handen uit de mouwen te steken, maar zijn werkelijke belangstelling ging uit naar tekenen. De jonge onderwijzeres mevrouw Krouwel- Blaauboer komt de eer toe van de ontdekking van het jonge talent. Zij probeerde zelfs een plaatsje voor hem te bemachtigen op de Rijksacademie, maar hoewel de directeur zich lovend uitliet over het meegezonden werk, lagen de condities van zo’n opleiding financieel en praktisch ver buiten bereik. Broer Hendrik stichtte een gezin en leidde het boerenbedrijf. Jan bleef er werken, terwijl hij in de vrije uren tekende en schilderde in zijn zelfgebouwd atelier. Overigens bleef hij, volgens de goed boerentraditie, deel uitmaken van het gezin van zijn broer en later van dat van diens zoon.
Gelukkig komt er een tweede kans. In Goor is een Brabantse kunstschilder gestrand, een Rubensachtige figuur, genaamd Jan Kruysen. Het gaat als een lopend vuurtje en het duurt niet lang of Jan maakt met een mapje werk onder de arm zijn opwachting. Een en ander resulteert in een paar schilderlessen in de tuin van de plaatselijke huisarts Lieneman. En vervolgens in een lange winterse reis samen met de schilder naar Silezië(1923/24). Deze ontmoeting zal van doorslaggevend belang zijn voor de verdere ontwikkeling van Broeze. Kruysen opent voor hem als het ware de deuren naar vakmanschap, kunstenaarschap en kennis van de geschiedenis van de kunst.
Eenmaal terug in Twente werkt hij als een bezetene. Het impressionisme van de Haagse school, pointillisme, kubisme, realisme passeren de revue. Landschappelijke motieven uit eigen omgeving, herinneringen aan de reis naar Silezië en enkele reisjes naar Vlaanderen, vormen naast portretten en stillevens de hoofdmoot. Speciaal voor het portret neemt hij nog les van de Almelose portretschilder Jos Beeling. Enige respons kan niet uitblijven. In 1933 organiseert het gloednieuwe Rijksmuseum in Enschede de eerste “Tentoonstelling van Twentsche schilderkunst”. Jan Broeze wordt uitgenodigd, waarschijnlijk op voorspraak van architect en boerderijdeskundige Jan Jans. Hij moet zich op sociaal en artistiek terrein een vreemde eend in de bijt gevoeld hebben. De algemene tendens is braaf en conservatief. Ook zijn er nogal wat amateurs uit fabrikantenkringen bij. Toch is het voor Broeze een opsteker. Hij zet zijn verkenningen van het kubisme voort, hoewel hij daarnaast altijd in meer traditionele stijlen zal blijven werken.
Als de boerderij in 1945 door de bezetter in brand wordt gestoken, gaat een groot deel van het werk verloren, waardoor het onmogelijk is de ontwikkeling van de kunstenaar stap voor stap te volgen. In de omgeving van Goor zitten nogal wat jonge jongens, waaronder enkele afgestudeerden van een academie voor beeldende kunst, ondergedoken. Rond de familie van de onderwijzer Folkert Haanstra formeert zich een groep, die zich pal na de oorlog als De Nieuwe Groep zal manifesteren. Oprichters zijn de Haanstra’s (Folkert sr en jr, Johan), Riemko Holtrop, Ben Akkerman, Wim ten Broek, Bas Kleingeld en Jan Broeze. De groep manifesteert zich met tentoonstellingen in Hengelo, Velp, Zutphen, Amsterdam en Haarlem en krijgt veel positieve reacties. De schilderkunst van Twente staat op de kaart. Broeze vervult de rol van nestor in dit gezelschap. Al behoort hij in jaren tot de ouderen, in zijn gedreven zoektocht naar een nieuwe kubistisch geïnspireerde stijl kun je hem tot de jongeren rekenen.
Het aanvankelijk enthousiasme van de jonge kunstenaars moet al snel worden getemperd. De wederopbouw kost aller inspanning en middelen, voor de kunstenaar is er nauwelijks emplooi. Voor Broeze, die immers steeds het boerenbedrijf heeft kunnen combineren met zijn schilderkunst, maakt dat niet uit, maar vele van zijn kunstbroeders zoeken noodgedwongen een vaste baan. Het kunstleven draait op een zeer zacht pitje. Jan heeft regelmatig contact met de sappelende schilders. Behalve Riemko Holtrop weten ook Theo Wolvecamp, Eef de Weerd en de Duitse fotograaf Fritz Pitz hem te vinden. Nog eenmaal maakt hij een grote reis: samen met Karel Schönfeld Wichers trekt hij in 1959 door Zuid Franrijk en Spanje. Ze hebben veel bekijks met hun bijzondere kampeer-atelier-wagen: de Keukelkoare. Voor Jan betekent het nieuwe landschappen, nieuwe inspiratie en in de verwerking daarvan een aantal prachtige schilderijen. In 1961 krijgt hij (bij uitzondering- het museum was niet actief op het terrein van de eigentijdse kunst) een tentoonstelling in Rijksmuseum Twenthe en later (1976/77) bij zijn 80ste verjaardag nogmaals.
Broeze werkte door tot op zeer hoge leeftijd. Na zijn dood is het nagelaten werk bijeen gebracht in de Stichting Collectie Jan Broeze.
Auteur: drs. M.H. (Peggie) Breitbarth- van der Stok